Ik heb aan je rand geproefd. Zo protserig
open stond je, met smaak
van vaal oranje bladmoes.
Een getijde op een kiepstand.
Hellend en verdorven
met een lege kinderhand.
De grond verkrampt tot kolen.
Briket als rib gestrekt. Toont haar wikken
in ’s lands gewelven.
Ze strelen resten van water met ambities
om bladveder te worden.
Zichzelf te villen voor later.
Wil je niet liever op de tocht staan vandaag,
zodat je van kurk kan worden, kind?
Toe wacht nog een jaartje met al dat etaleren.
Je lijkt uit zaailing gehouwen.
Er komt wel weer een hellen.
Volgend jaar ligt verstopt in kantel.