Begin een weekend met noten


Een week laat zich vangen in vijf dagen koorddansen tussen uiteindes van zondag en vrijdag. Tussen de muren van ons huis spant zaterdag slapjes. Waar we – naast zuchten – ook eens kans krijgen in te ademen. Om met comfortabele wandelschoenen eens buiten te treden, mochten we dat nodig achten. Om voordat de maandagochtend op de mat valt, de koppen van een voorpagina te halen. Om met je vingertop langs de rand van een goed gevuld ontbijtbord te wrijven. Ergens wordt over een paar uur broodjes gebakken. In een mandje gestopt door een paar armen met ovenwanten aan de uiteindes en tot bij een stel opgetogen gezichten gedragen. Het liefst aan een voeteneind van een beslapen tweepersoonsbed. Vochtig van wat de nacht achterliet. Een plaats waar een hond ligt te slapen. Waar mensen komen om lief te hebben, om afscheid te nemen.
Over een paar uur helpt de buurvrouw haar slaperige dochter in de auto. Om haar in een uur tijd naar een enorm azuurblauw bad in de stad te rijden. Haar daar tussen twee strak gespannen touwen met plastic ballen, in een baan te zien duiken. Zichzelf in een kuipstoeltje op een tribune in de kleur winnaar te laten vallen. Om daar een wedstrijd randen aantikken te volgen, als een ernstig langzame tenniswedstrijd. Een strijd die meer doet voor háár droom dan die van de dochter. Aan haar nagels te bijten als niemand kijkt. Zichzelf af te vragen wanneer zij haar dromen kopje onder zag gaan. Of sterker nog, vrijwillig verdronk.

Ons dorp telt veel van dit soort mensen.
Zie mij. Ook ik ben aan stukken geslagen.
Toch, ik ben een goede ouder.
Ik ben een goede ouder, toch?

Het is een paar minuten voor half zes als moeder de pannen in de keuken van afgelopen avond staat af te wassen. Zowel vader als ik gapen de slaap uit onze ogen. Ik hoor hem geluid maken in de kamer hiernaast. Ik wrijf wat opgedroogd kwijl uit mijn rechter mondhoek en zie dat de vrieskou het weekend gehaald heeft. Een boeket ijsbloemen grijpt zich vast aan de binnenkant van mijn slaapkamerraam, ontneemt me het zicht op de eikenboom. Met wat eigen warmte smelt ik de kristallen en adem een paar keer goed uit tegen het glas. Net genoeg maar wel tot ik er licht van word in mijn hoofd. De resterende rijp krab ik er met een van mijn langste nagels van af. IJs wordt water onder het witte maantje van mijn nagel.
Ik kijk naar de ranke takken waarop een wolk kraaien rust. Altijd diezelfde vijf kraaien. Hun koppen diep verstopt onder hun vleugels, hun lijven stokstijf tussen de eikels. De kraaien hebben het goed deze ochtend. Van hen wordt toch niet zoveel verwacht. Wees een kraai, een vogel om tegen te schreeuwen. Je wappert eens links. Je wappert eens rechts. Niets aan de vleugel. Rechtop als kaarsen op een altaar, je veren slijpen aan een scherpe winterwind. Het zal wel iets te maken hebben met het botje in hun oor. Een luchtbel in een waterpas.
Nog een paar tellen en dan komt de mevrouw van nummer drie – van wie niemand de naam weet – door haar voordeur naar buiten. In haar ene hand een bakje macadamianoten, een rolmaat in de ander. Kleine roze sloffen met hondenoren aan haar voeten. Een paar tellen later komt de mevrouw van nummer drie – van wie niemand de naam weet – inderdaad de kraaien voeren. Ze legt de noten op een rijtje in een geul tussen twee stoeptegels. Krabt het nodige mos weg en meet de afstand tussen elke noot. Precies vijf centimeter. Ze rolt de rolmaat, zonder vrees voor haar vingers, in een vlotte beweging dicht. Het is ten slotte maar een klein stukje. Seconden later laten de kraaien zich een voor een van de tak rollen. Bonte straaljagers van vogelvlees. Met hun zwarte veren richting de hemel, in vrije val tot net boven de grond. Met hun snavels pikken ze naar de noten, die inmiddels onder de tegels verstopt raakten, ontwricht door de wortels van de eik.
Een buurman besluit het stof van zijn trombone te poetsen en schuift daarbij de rest van de wijk wakker. We raken gauw gewend aan zijn schallen en langzaam zuigt de baksteen zich vol met zijn vingeroefeningen. Moeder droogt de pannen af met het nodige gekletter en ontsteekt een eerste sigaret. Vader buigt zich over een ochtendkrant en haalt het tot voorbij de voorpagina. Voorzichtig vraag ik om een abonnement banentrekken, zoals het meisje van de overkant. Of het volgend weekend eens kan, misschien. Het is toch wat veel gevraagd. Ik meet de afstand tussen mijn vragen. Precies vijf dagen. Hier geen chloor of gevouwen deeg uit de oven. Een vreemd huis riekt binnen een paar uur naar weekend. Ik rol mijn poging voorzichtig op, kijk uit voor mijn eigen vingers. Stop ze diep in mijn binnenzak. Eenmaal slap gespannen tussen de muren van ons huis, is het toch weer ieder voor zich.
Een weekend als elk ander.