Ik ben de nachtwacht met dagdienst. Overuren maken meer regel dan uitzondering. Na openingstijden weer alles opruimen. Achtergelaten spullen netjes bij de gevonden voorwerpen afgeven, misschien komt iemand ze ooit nog halen. ’s Nachts herschik ik met m’n ogen dicht alle kamers. Scheve kaders hang ik weer recht. Als verse baby’s koester ik ze, terwijl ik de bovenkant afstof. Bijhouden of de collectie nog wel compleet is, hier en daar herstelwerkzaamheden verrichten. Je kent het wel, het betere knip-en-plak werk. Met één oor op het kussen en dan met een voldaan gevoel verder slapen. Geen baan zoals deze.
Maar dit museum sluit nooit, vertoond een permanente wisseltentoonstelling. Elke dag wordt de hele boel weer afgebroken, een rondtrekkende karavaan. Een handjevol in de permanente collectie, de rest netjes in het archief. De tijdelijke stukken worden vergeten, vaak in een andere samenstelling getoond. Gestolen of uitgeleend. Alle stukken een eigen wil, en ze laten zich niet zomaar op die sokkel draperen. Maar dagelijks koester ik jullie.
Elke dag weer rijen dik, zelfs als ik er niet bij ben. Stapvoets alle werken langslopen. De één met de handen op de rug. Of met de handen in het haar, wenkbrauwen richting de hemel. Of kort een hand op je schouder, waarna je misschien verschrikt terugdeinst. Dan komen ze alle tekst op de bordjes tot zich nemen. Wellicht een foto maken, maar daarna weer vluchtig doorlopen. Maar ga nou eens netjes op volgorde staan als je wilt. Ook gaan ze kort in gesprek met jullie, en gaan daarmee net voorbij het touwtje. Maar er is nooit een alarm wat afgaat.
Wat zou ‘k graag aan de andere kant staan, ook eens genieten van het uitzicht. Maar zonder jullie dempt het gezoem en blijft een vlijmscherpe toon over. Zo’n zoem na een luid concert, met de versterkers op twaalf. Het snijdt langzaam de werken uit de kaders, de doeken in lange flarden op de grond gegooid. Het maakt dat alle sokkels leeg zijn, vergruisde hopen steen blijven over. Hoe bouw ‘k dit ooit weer op, als jullie het zelf steeds afbreken?
Sommige stukken worden uitgeleend, om daarna nooit meer terug te komen. Zou ik jullie moeten terugkopen? Wellicht duiken ze ergens op het scherm wel weer op, en spreken we elkaar dan weer. Zo van: hoe gaat het nu met je, we moeten nog eens koffie drinken samen! Die koffie zal me steenkoud worden, geen van ons met de bedoeling ooit aan te schuiven. Toch bedankt aan alle andere nachtwachten, die zo vriendelijk zijn om op hun beurt weer alle stukken in de gaten houden. Ze gidsen me door al die kamers die samenzweren me het doolhof in te lokken. Hier is de uitgang, volg de bordjes maar. Dank je wel.
Maar jij bent een topstuk. Met jou wil ik het hele museum doorlopen. Alle bordjes lezen, de audiotour afluisteren. Laten we aan iedereen vragen wat ze van alles vinden, ook al interesseert het ons helemaal niets. Ah toe, kan het? Jawel toch. Neem me mee aan m’n hand, we zullen elkaar er doorheen helpen. Moet je zien hoe knap dit gedaan is. Daar zijn ze vast uren aan bezig geweest. Maar moet je hier kijken, dat kunnen wij zelf ook. En dat doen we dan, over een jaar of wat. Terwijl wij heel hard vasthouden aan ons toegangsbewijs, en dat van elkaar. Zodat ze ons dat niet komen afnemen.
‘s Nachts vertoond de omroeper in het museum wat storing. Dan hoor ik hem zeggen: “Beste bezoekers, we zijn halverwege 2017, we sluiten over ongeveer 60 jaar. Gelieve verzoeken wij u niet te paniekeren op uw weg naar de uitgang. Dank u wel voor uw begrip.” We hebben nog wel even, laten we nog even langs de souvenirs gaan. We wachten wel tot ze ons komen halen, om ons daarna zelf in een doosje te stoppen.