Op beeldschermen een uitstrijk van buitenranden. Warmer stappen
in dampende darmen — levensjaren in een honderdtal. Wenk de
splinters uit lange planken, vierkante millimeters strak
trekkende lakken. Haar kappen gelapt, dak in wimpers tot
aan betonnen zolen. Ze heeft die groen omrande ogen
waarop de lieveheren in rode stippen dansen.
Alle deuren open kraken. Meneertje makelaar, hoort ‘t
zo te horen? Jongen — hoor eens goed — want zo,
zo klinkt nou karakter. Woorden kletteren — gerinkel
in biljetten. Plots zo wij en zij blinken,
natte inkt in cijfers letterend.
Ze heeft een nieuwe jas gehad. Haal door het houtje-
geen touwtje. Stalen van vastgegroeide boomschors
schurende vacht — want — die gaan jaren. Volg eens
de verwachting, zegt een aandacht-smerende
anderhalve-meter winkeljuffrouw.
Oprecht — ik mat mooiere vacht,
omdat ‘t inpandig zo lekker rook. Hebben ze je
toch weer kei-hard bij de neus. Zeker in tijden als deze.
We vertrekken contactloos. Plastic gepast
op toonbanken. We betalen vandaag al eeuwen
tweeduizend en twintig.
Wrik aan hoeken van bakstenen koeken,
sop ze schrobbend in grote zwarte teilen — let op,
naadjes kitten dan veilen. Suiker ze terug daar waar
ze horen. Ben geen vakman, er zoet mee.
De vrouw zegt fier: mijn humeur beschadigd
toch je pakt door — krachtig.
Aangrenzend alle hens aan deksels op neuzen — u treft mij
op een meer dan voortuinlijk moment. Toch niet binnen vragen
ook wij — respecteren het er-ie-vee-em. Zij doen hun best toch
kleuren tot-de-nok reikende dozen kamers karton
sur ton. Voorzichtig zak ik onderuit op doorkijk-
bank en -stoelen, in pandemielevertijd.
Langs langere uren scheren we boomtoppen op-
rapen — doen we later. Zet ze in de vazen voor alle
negenenveertig ramen. Voordeuren dragen identieke laarzen,
glimmend groen in verschillende maten. Dubbele gespjes.
Je weet wel, zulke.
Staar door glazen in wapperende vleugelranden op
de handen van buurmannen — waarvan de vrouwen
reiken zo van hier. Ik heb welkom vertaald.
Neem vlijmscherpe taartpunten, prikkend
in je maag.
Wij braaf eten, verdeeld vanuit een vrees
nieuwe deurposten te meten. Zo past het bed ons
beter. Geeft niet we zijn voorgeschreven in
beweging. Pletsen tienduizend stappen
in identieke plassen. We hebben dubbele gespjes.
Meten groei met verborgen kwasten die lange
grijze haren trekken. Zilver is oneindig winnaar.
In binnen en buiten, ijlend over zoete
misselijkmakende binnenste-buitenheid, wentel
in een huis — langs al haar aaiende kanten.
Het is zo’n plek waarin je daags morgen
naden dichtsmeert tegen verveling of de broodjes pinda, of kaas.
Kruip nu in theepotten met goede boeken. Alsjeblieft,
kom ons niet zoeken, we zijn met wikkels
in warme kleden alleen maar
samen hier binnenin — dit huis dus.