gestutte slingers stuwen voorhoofden
in ochtenden onder parelende okselhanden
wielen draaien glimmend staal
trap want ze blaast kolkend in richtingen gesloten
zij giert
windt tot
een poort
verorbert
bladzijdes blokken getijdes
grote mensen blaten — ze willen ons
op blz. vijfenzestig regels drie +
vier- en vijftig wijzer
bedingend beurtelings vragen rechts en
ook links waar zijn we gebleven
is een slaapkamervraag tot de wekker
voordraagt ik weet het
tussen lakens
afkoelend lauw in pauzes kauwend op stoepranden
zie de gaatjes ontstaan in mijn hersenkwabben
terwijl de trommel kruimels loost
klingelend staal schuift me terug in lades
eenmaal los zal helemaal
anders zijn morgen dan beloofd
niemand hoeft echt nog veel verder
het dreigt in te storten tot
het gevallen is
druk op alle resetknoppen
in een vorm van salaris