De dag wast de glim van zich af en plant
aan de eind van het gras al haar sterren.
Kastanjekauwers verzamelen om een wak
om in donker wat kikkers te tellen.
De nacht kraakt als enkel glas
wast het rood in het blad van appel.
Deken is mijn schutkleur als wapen tegen
de morgen de ochtend de vroegte.
Vriestij die neerslaat in gaten op aarde
in opengevouwen akker.
Stilte maakt nest in mij als de koekoek
in een kamer tot de rand vol met vreemden.