Ze blaast haar wangen bol tot rood
en draagt water in haar wegen.
Even vergeet ze de scherpte op ons voorhoofd
splijt onze vingers tot in twintig.
Het gras grijpt zich vast aan een treinspoor ver weg
en wuift de zee zich tot zomer
zing het een lied
steek je tenen toch al eens onder.
Een bloesem verstikt in haar grillen en laat
zich haar de keel niet snoeren.
Zo gaat het met buiten, je geeft haar een vinger
ze neemt je de hele voet.